Een innerlijke scheidsrechter
Als schrijver moet je emigreren uit het vertrouwde, zegt Connie Palmen. In ‘Het drama van de afhankelijkheid’ citeert ze André Gide die zegt: ‘Niets is gevaarlijker voor je dan je eigen familie, je eigen kamer, je eigen verleden – dat alles moet je verlaten.’
Nog steviger vervolgt ze:
‘Iedere schrijver is een vrijwillige banneling die de familie en het land dat hem baarde moet verlaten om zich aan de macht van een zichtbare of onzichtbare dictatuur te onttrekken. (…) De roman is een kunstvorm waarin de kaart van een ziel wordt getekend, ze beschrijft de tocht uit een veilig en vertrouwd landschap van bindende verhalen en voorschriften.
Je moet er even voor gaan zitten, om haar essays te lezen. Maar ik vind het ongelofelijk hoe ze de kern weet te raken. Haar onderscheid tussen commerciële producten (‘pulp’) en literaire romans (‘de verrassing van het nieuwe’), ofwel boeken die een verlangen naar zelfvergetelheid stillen en geruststellend zijn (‘het publiek krijgt wat het verwacht’), en boeken die soeverein, onthullend, origineel zijn.
Naast Connie Palmen lees ik Christian Wiman. Het leuke is dat die twee heel aardig samengaan. Palmen ziet God als verzinsel, in het verlengde van fictie. Wiman (in ‘Mijn heldere afgrond’) is juist op zoek naar de geest van God, niet als een zalf op psychische wonden, maar naar het mystieke, het echte, het allesomvattende. Daarbij gebruikt hij poëtische taal. Zo zegt hij dat een kunstenaar alert moet zijn op zijn ziel. Hij moet de innerlijke scheidsrechter niet verliezen. ‘Een kunstenaar die hem verliest, is een kunstenaar die de roep waarmee het begon niet meer hoort.’
Nu, in deze periode van recensies en interviews, merk ik dat ik behoefte heb aan zelfonderzoek. Aan diepere zelfkennis, troost misschien, een voorzichtige omarming van mezelf. Ik kom er steeds meer achter dat schrijven iets anders is dan publiceren. Schrijven is jezelf laten verdwijnen in datgene wat je aan het maken bent. Een paar jaar leef je onzichtbaar, bijna afzijdig van het gewone leven (ook al mag ik dat van Palmen niet zeggen omdat verbeelding en realiteit geen tegenpolen zijn). Maar hoe het ook zij, zo voelt het wel. Niemand kijkt over je schouder. Je schrijft wat je wilt schrijven, zonder stemmetjes in je hoofd, zonder achterbannen, zonder critici. Dat is fijn, dat is heerlijk.
‘Van alle romans die me dierbaar zijn, herinner ik me het ontzag voor het zielenonderzoek dat vooraf moest gaan aan wat een schrijver me met zijn werk schonk: genadeloze inzichten, scherpe observaties, onthullende structuren, een nietsontziend denken, lucide ontdekkingen die aan mijn bestaande kennis een draai gaven. Bewondering voor een roman gaat samen met bewondering voor de gang die de schrijver heeft moeten maken om dat te bereiken.’ (Palmen).
Publiceren is, in tegenstelling tot schrijven, je publiek tegemoet komen. Die les gaf Lex Jansen me in de winter van 2015, en is me altijd bijgebleven. Bij publiceren hoort aandacht, of je het nu wilt of niet. Recensenten proberen je ziel te ontrafelen, denken het eigene van jou, als auteur, in woorden te vatten, gaan soms op de loop met associaties.
Zo was de recensie in het Reformatorisch Dagblad niet mals. ‘Naast BLOF komen er ook heel andere muziekstijlen voorbij. Het Stabat Mater bijvoorbeeld. En flarden uit de psalmberijming van 1773. Maar altijd brengt Van Meijeren juist bij deze teksten die veel van haar lezers zullen herkennen bevreemding aan. Bijvoorbeeld als ze tijdens het maken van de danseres voor op het graf van Aron de lofzang van Simeon citeert. Dergelijke fragmenten roepen bij mij de vraag op: Waarom? Een bepaald schokeffect kan functioneel zijn, maar het gaat wel heel snel van schokeffect naar schokeffect. Het begint al op de eerste bladzijden als Maria bij Aron in de kist zijn overhemd losknoopt. ‘Ze wilde hem kussen.’ Is hiermee de kloof tussen dood en leven geslecht?’ https://www.rd.nl/boeken/subscription-required-7.133?aId=1.1402218
Op Facebook plaatste ik een paar dagen later de volgende post.
Ik weet dat zwijgen vaak beter is, maar ik vind dat ik moet opkomen voor de rechten van goede, eerlijke literatuur. Wanneer een GGZ-iemand schrijft dat mijn beeld cliché-matig is, prima. Wanneer een schrijver me attendeert op een onjuiste perspectiefwissel, fijn. Daar leer ik van. Maar deze recensie is een ongefundeerd, warrig verhaal (over een popmuziekliedje, het ‘foute’ van het kussen van een dierbaar iemand die opgebaard ligt en nog wat meer zogenoemde ‘schokeffecten’…). De auteur begrijpt mijn goede intenties niet en trekt ze zelfs in twijfel. Ik voel me gestraft voor mijn moed om het boek te schrijven dat ik moest schrijven. Deze recensie laat zien dat het in refo-kringen tijd wordt voor een diepgaande discussie over waar literatuur over moet gaan. Wie durft?
Een stroom aan reacties en steunbetuigingen volgde. In het Friesch Dagblad verscheen een mooie recensie van Tjerk de Reus. (zie het kopje ‘Recensies’ bij ‘Boeken’)
‘Het is opmerkelijk en zeker ook origineel, dat Van Meijeren haar hoofdpersoon Maria laat wortelen in een bijna bevindelijk-gereformeerde spiritualiteit en tegelijk aan haar hele beleving een aards en lichamelijk karakter geeft.’
Arie Kok schreef op zijn weblog een stuk om in te lijsten.
‘Marieke van Meijeren heeft er prachtige en indringende literatuur van gemaakt, een universeel verhaal over verlies, vergankelijkheid, angst voor decorumverlies en dood. Haar stijl is compact, precies en gelaagd. Ze weet alle zintuigen aan te spreken en trapt nergens in de valkuil om dingen uit te leggen of te verdedigen. Vooral voor dat laatste heb ik grote bewondering. Want het is een schaamteloos boek geworden. Schaamteloos in de goede zin van het woord: vertellen wat je te vertellen hebt, schrijven wat je schrijven moet. Je voelt als lezer aan alles dat ze geschreven heeft over waar ze zelf eigenlijk voor terugdeinst. Nergens krijg je het gevoel dat ze bezig is geweest lezers te pleasen, achterbannen en familieleden tevreden te houden en een wenselijke vroomheid in het verhaal te brengen. (…) Marieke van Meijeren is erin geslaagd een souverein boek te schrijven, waarin ze haar artistieke teugels maximaal laat vieren, en toch dicht bij zichzelf is gebleven. Vol overtuiging, schaamteloos. Je moet het maar durven.’ https://ariekok.wordpress.com/2017/05/01/een-schaamteloze-roman/
En boekenrecensent Antoinette Schram schreef:
‘Ik ervaar de roman als een kunstwerk. Die gedachte komt niet alleen bij mij op omdat de hoofdpersoon Maria, een artistieke vrouw, werkt aan een grafmonument voor haar zojuist overleden man. Het boek biedt in alle opzichten meer dan een verhaal.’ https://antoinettesboekencommentaar.com/tag/een-hemel-zonder-schroeven/
Soms voel ik me een paria, een verloren ziel. Het is de kunst om daar niet te lang bij stil te staan. Ook niet bij de vraag of mijn boek wordt gewaardeerd of verkocht. Of bij christelijke top-tienlijstjes waar mijn naam nooit op prijkt.
‘De oorspronkelijkheid van een werk, de sensatie iets te zien, horen of lezen wat je nooit eerder zag, hoorde, las, is het verbijsterende geschenk van alle grote kunst en de basis voor het geluk van de eenzaamheid. Het is Bach horen, Bacon zien, Brodsky lezen.’ (Palmen)
Ik ga door. In mijn zoektocht naar eerlijke, soevereine kunst. Ik ben er nog lang niet, ik sta aan het begin – maar ik weet wel wat ik ambieer, waar ik naar streef, wat ik ten diepste wil scheppen. En ja, dan mogen alle (muziek)stijlen naast elkaar blijven. Ramses Shaffy (‘Wij zullen doorgaan’) naast ‘’t hoofd omhoog, ’t hart naar boven.’…