Schrijven als verleende genade
Schrijven is een erbarmelijke bezigheid. Het is lummelen, op sociale media hangen en heilige rituelen erop na houden. Toch kun je het alleen redden met discipline, de stok voor jezelf, een ver vooruitzicht.
Zelf ben ik een schrijvende twijfelaar, of een twijfelende schrijver. Wat niet helpt, is dat ik alleen een boek wil schrijven dat er wezenlijk toe doet. Een tijdje terug vertelde ik Machteld Siegmann over mijn geploeter. ‘Ik vraag me af welk onderwerp urgent is voor een nieuwe roman,’ zei ik. Machteld zei dat ze allergisch is voor die vraag. ‘Het is een vraag die door niet-schrijvers aan schrijvers wordt gesteld. Als ik zou moeten schrijven uit urgentie zou alle glans er voor mij af zijn. Een beetje aanrommelen en uitproberen, dat komt meer in de buurt.’
Annie Dillard, bekend van haar natuurboek Pelgrim langs Tinker Creek, schreef in 1989 een openhartig relaas over haar leven in de marge. Onlangs is het vertaald in het Nederlands onder de titel Schrijversleven. Ze zegt dat het leven van de schrijver zo kleurloos is ‘dat het in de buurt komt van zintuiglijke deprivatie’. Zijn werk is zonder betekenis, en het maakt niemand iets uit of het werk vordert, of dat het er ooit komt. Toch is schrijven volgens Dillard het leven in de meest vrije vorm. ‘Je vrijheid is een nevenproduct van de nietszeggendheid van je dagen.’
Misschien, bedenk ik me, is schrijven zoiets als schipperen, een bewegen tussen twee polen. De ene dag vind je je werk bitter nodig voor de wereld, de andere dag zie je het als bagger. Dillard zegt: ‘Zowel het gevoel dat het magistraal is als het gevoel dat het abominabel [afschuwelijk, MvM] is, is een mug die moet worden geweerd, genegeerd of gedood, maar niet gedoogd.’ Zo’n uitspraak is niet alleen wijs en helpend, maar relativeert ook.
Hoe erbarmelijk mijn schrijven of mijn kijk op schrijven soms ook is, toch is er niets fijner dan genadige momenten meemaken – de woorden formuleren die op het juiste moment geschreven moeten worden. Er is een passage die me diep ontroerd heeft. Dillard zegt dat ze in een ijskoud huisje aan een baai aan het schrijven was. Er stond een noordooster en ze moest iets schrijven over de doop van Christus. Vanuit het raam keek ze op het stormachtige zeewater. ‘Het schrijfsel verraste me. Het was aritmisch, non-visueel, bonkig. Het hakkelde, alsof het zinloos was om een beroep te doen op schoonheid of kracht. Het was kaal en lelijk, urgent, als kinderspraak. ‘Hij leidde hem het water in,’ luidde het.’
Deze column verscheen onlangs in De Nieuwe Koers. www.dnk.nl