Blog

De troost van literatuur – ‘Wij zijn gezien, er wordt iets aan gedaan, Hij komt.’

Het lezen van boeken heeft hem door de jaren heen veranderd. Literatuurcriticus en journalist Tjerk de Reus ervaart de liefde voor een goed boek als meer intens. ‘Ik hou van taal in dienst van het zien: het zien van de mens, schouwend, doorlichtend, met mededogen die mens benaderend.’

 

Binnenkort spreek je op de Literatuurdag. Hoe kijk je ernaar uit?

Als ik er op dit moment naar uitkijk, dan vooral in de sfeer van: hoe zal ik het thema aanvliegen? Wat zijn uitdagende vragen rond het thema en welke schrijvers vertellen mij hierover iets zinvols?

Wat heb jij eigenlijk met het thema ‘De andere wereld’?

Als je het vertaalt naar de vraag wie jij bent tegenover of naast de ander, wat het menszijn inhoudt in sociale en theologische betekenissen, dan zegt het mij heel veel. Ik ben niet iemand die van allochtonenliteratuur zijn grote hobby heeft gemaakt. Maar dat zou ook ene beperking zijn, het thema ‘de andere wereld’ alleen daarop van toepassing te verklaren. In de beschouwelijke sfeer zet Buber mij wel iets, maar ook de Griekse theoloog Zizioulas, van wie dit voorjaar een boek verscheen met een veelzeggende titel: Gemeenschap en andersheid.

Die Zizioulas zegt toch dat God uit drie personen bestaat en dat daarom de mens ook niet alleen is?  

Nee, dat is het niet direct. Hij sluit ook niet aan bij populaire theorieën over de mens die zogezegd aan de goddelijke dans zou moeten deelnemen, de drie-eenheid als een soort choreografie. Zizioulas is veel fundamenteler, maar juist daarom voert het eigenlijk veel te ver om hier in kort bestek iets over te zeggen. Het gaat hem om het mens-worden als iets waarbij het voluit om de ander moet gaan. Maar dat is geen zelfverlies, eerder de ware zelfwording. Hij kritiseert dus sterk het denken vanuit het individu. Hij vindt ook dat het westerse denken daar goeddeels in is blijven steken. Zelf formuleert hij zijn visie met een beroep op de kerkvaders. Het is echt met een potlood in de hand lezen, zijn boek, want Zizioulas schrijft heel intens en precies. Ik las zijn boek dit voorjaar en ik ga er opnieuw in lezen, met het oog op het thema van de CLO-dag. Wat dat oplevert, hoor je dan!’ 

De ander naderbij laten komen, heeft iets verwarrends. Het is mooi om nieuwe inzichten op te doen, maar roept ook om ontmoeting, om confrontatie wellicht. Hoe was jij als puber, als scholier toen je boeken voor je leeslijst las?

Destijds was ik gewoon geïnteresseerd, ik was niet tot confrontatie geneigd. Ik heb lang vertoefd bij grootheden uit het verleden, zoals P.C. Hooft en Da Costa. Hoofts toneelstuk Granida heeft mij met kracht in de wereld van de letteren gesleept, toen ik dat las besloot ik: ik ga Nederlandse letteren studeren. Naast mijn bureau staat zijn complete werk in linnen banden, dat is een bemoedigende aanwezigheid.

Waarom werd je zo geraakt door het toneelstuk?

Dat was vermoedelijk een soort historische sensatie. Dat zo’n tekst uit de zeventiende eeuw stamt, dat je een mooi verhaal te horen krijgt met heel specifieke ingrediënten, met zorg voor de taal. Een wereld kwam daarin tot leven! En het was ook een boekje, iets fysieks dus, dat ik in de hand kon houden. Mijn liefde voor de letteren is volledig verbonden met de liefde voor het fysieke boek. Ik las deze zomer een biografie over Martin Buber, die ik toevallig zag in een boekhandel in Londen. Ik las die heel gefascineerd. En dan koop ik daarna nog wat van zijn boeken uit het begin van de twintigste eeuw, uit 1912 bijvoorbeeld, verschenen bij de joodse uitgever Schocken Verlag te Berlijn. Daarin ervaar een sterke nabijheid, van Buber, en van die hele vooroorlogse joodse wereld in Duitsland. Het is de tastbaarheid van zo’n boek, een geestesuiting, die ook de historische sensatie wakker maakt.’     

Reformatorische christenen zijn soms huiverig om moderne literatuur te lezen. Wat zou jij tegen hen willen zeggen?

Als je huiverig bent voor de literatuur, moet je dan ook niet huiverig voor jezelf zijn? Als ik mensen hoor zeggen, dat boek van Wolkers komt mijn huis niet in, denk ik: en hoe kom jij dan zelf de drempel over? Er zit in die moeite ook een groot stuk sprakeloosheid, het niet gewend zijn om over bepaalde sectoren van het leven te spreken, of er woorden aan te geven.

Je promoveerde op Ad den Besten, een man die zich niet schaamde voor zijn christen-zijn. Wat heb je van hem geleerd?

Dat je breed moet rondkijken, en niet moet aarzelen om je eigen vraagstelling of perspectief naar voren te brengen. En dan bedoel ik niet iets in de sfeer van: dit of dat moeten we afwijzen. Met dat soort fatsoensrakkerij heb ik niet zoveel.

Je zei eens: ‘Schenk aandacht aan de diepte in iemands werk – zeker nu zoveel schrijvers religie belangrijk blijken te vinden. Ook als dat tot uiting komt op een manier die niet de jouwe is, doe niet alsof geloof er geen rol in speelt.’ Kun je dit uitleggen met een voorbeeld?

Ik bedoel dat je de dialoog moet aangaan op punten die er toe doen. Waarom praat Grunberg steeds over God? Waarom schrijft Marente de Moor over het failliet van het atheïsme? Waarom laat Oek de Jong zijn hoofdpersoon schilderijen maken over de kruisiging? Het is voor mij onbestaanbaar dat je, met een christelijk levensbesef, over deze auteurs kunt schrijven zonder daarop de aandacht te vestigen. Dat vind ik heel benepen.

Waarom zou Oek de Jong zijn hoofdpersoon een kruisiging laten schilderen, denk je? Zou dat deels ook niet kunnen komen omdat hij naast schrijver ook kunsthistoricus is?

Oek schrijft niet over een krantenbezorger omdat hij vroeger zo’n baantje heeft gehad. Hij is een heel intelligent man, die precies weet wat hij doet. Als zijn hoofdpersoon schilder is, zeer geraakt wordt door een doek van Grünewald en daar vervolgens zelf een reeks werken over maakt – dan betekent dat iets. Als je dit besef toelaat, is de stap naar sterven en opstanding als thema in de roman meteen dichterbij. En dat blijkt ook wel te gebeuren, naast een groeiende betrokkenheid van de hoofdpersoon op gekwetste mensen, op ‘gekruisigd leven’, zou je kunnen zeggen. Ik heb Oek de Jong laatst geïnterviewd, en langdurig met hem hierover gesproken. Hij vindt dit thema in zijn roman belangwekkend, en hij betreurt het dat de doorsnee criticus dit niet waarneemt. 

Je schrijft al heel wat jaar over literatuur, theologie en wie we als mens zijn. Vind je dat het lezen van boeken en het schrijven erover je veranderd heeft?

Dat denk ik wel, er ontstaat een breedte, door het vele lezen, en tegelijk een meer bewuste toespitsing van waar je zelf wilt staan. Niet dat dit laatste tot op de stip nauwkeurig is aan te geven. Ik denk ook dat mijn bewondering voor bepaalde schrijvers zich heeft verdiept, omdat ik beter ben gaan begrijpen wat hen motiveerde of motiveert en waarom dat echt ter zake doet. Dat klinkt misschien een beetje vaag, maar als ik hierover uitweid, gaat het best lang duren.

Een klein beetje uitweiden mag wel hoor. Ben je milder, liefdevoller en wijzer geworden? Of juist misschien een beetje zuur of cynisch?

Dat is ingewikkeld om te zeggen, dat ik ‘wijzer’ geworden zou zijn. Ik ben natuurlijk niet meer precies wie ik was toen ik 25 jaar geleden recensies in Koers begon te schrijven. Ik ervaar misschien wel de liefde voor een echt goed boek als meer intens. Dus het raakt mij dieper, geraakt zijn betekent dan dus meer. Ik las recent het werk van Carson McCullers, met name haar Het hart is een eenzame jager. Zo’n boek ervaar ik als zeer waardevol, als iets wat echt ingaat op de menselijke existentie. Goed van taal, maar wel taal-in-dienst. Geen ragfijne woorden die niet beklijven. Taal in dienst van het zien: het zien van de mens, schouwend, doorlichtend, met mededogen die mens benaderend. Dan denk ik – nog steeds lezend in McCullers – aan die uitspraak van Reve: ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’. En dat bedoel ik heel religieus. Op de achtergrond daarvan hoor ik een uitspraak van de theoloog Noordmans: “‘Toen de Zoon zag dat de zonde in de wereld gekomen was, zei Hij: ‘Dan kom ik ook.’” We zijn gezien, er wordt iets aan gedaan, Hij komt. Dat is de troost, ook van de literatuur dus, de literatuur als zodanig. En ergens in die roman van McCullers lees je dan, een flard van een bijbeltekst: ‘en zij zochten Hem allen’. Maar om terug bij je vraag te komen: meer liefde voor het echt goede, dat is het denk ik. 

Welke schrijver heeft je echt tot nadenken gestemd?

Dat zijn er heel veel, maar laat ik iemand noemen die ik recent heb ontdekt: Andrej Platonov. Hij was een Rus, een begenadigd schrijver, die én loyaal was aan de droom van het communisme én kritisch. Door de autoriteiten werd hij ontzettend tegengewerkt. Je merkt in zijn verhalen hoe het naast elkaar bestaat, sympathie en kritiek; hoe verweven die zijn, wat toch ook weer niet betekent dat zijn kritiek verzacht wordt of zijn sympathie uitgehold. Platonov beschrijft gewoonweg de mens in zijn hoogte en diepte, in zijn innerlijke worsteling en het kolderieke van zijn poging zich aan eigen haren uit het moeras te tillen. Dat zó te beschrijven, is een vorm van mededogen.’

Dit interview verscheen in het novembernummer van Onder Woorden, een uitgave van het Christelijk Literair Overleg.

Foto Tjerk de Reus: Willem Wilstra.