Lieve Spot
Ik zit hier op een stenen muurtje, vlakbij jou. Achter de oleander lig jij dood te gaan. Er zit zo’n twee meter tussen ons, denk ik. Want katten willen alleen sterven, weet ik. Wil jij dat, alleen sterven? Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om jou alleen te laten. Ik zit bij jou. Ik zeg niets, maar ik ben er. Voel je het?
De grote oleanderstruik bloeit dit seizoen voor de tweede keer. Voor het eerst zie ik knoppen. Sinds vier dagen eet en drink je niet meer. Zondag was je de hele dag kwijt, uiteindelijk hebben we je via de buurtapp kunnen traceren (een buurvrouw vond je onder een afdekzeil). We hebben je opgepakt en in een warm nestje gelegd. Veilig, binnen. Ik ging aan de slag met lappen katoen, warme baddoeken. Alle moedergevoelens explodeerden. Met mijn vingertoppen bevochtigde ik je bek, maar je wilde niets.
Vanmorgen wilde je ineens naar buiten. Je mauwde. We lieten je gaan. Na elke stap zakte je door je poten. Ach lieve Spot, wat keken we met liefde naar je. Jij, de grote zwarte kater van de buurt! Jij, de koning der katten.
Nu zit ik hier, te wachten op je dood. De doeken in de boodschappenkrat (het warme plekje) heb ik bij de wasmachine gelegd. Ze dienden als bed, als laatste sofa. Kletsnat waren ze. Doordrenkt van lichaamsvocht.
Je gaat verliggen. Ik kijk naar de stapel bakstenen, de afgevallen bladeren van de oleander en de prikkende hulsthaag. Is dat nu echt fijn? Ik hoor je zuchten. God, laat hem maar gaan, zeg ik. Het is goed. Lieve jongen, het is goed.
Twaalf jaar en vijf maanden was je mijn beste vriend. Bij elke maaltijd zat je op schoot. Je likte kwarkbakjes uit, at restjes kaas. Je sliep bij mij in bed als de heer des huizes op reis was. Je wandelde over het toetsenbord als ik schreef. Zonder jou was ik geen schrijver geworden.
We dronken samen thee, deden samen dutjes, maakten kleiwerkstukken en schreven artikelen en boeken.
Hoeveel “Nederland zingt” heb je bekeken? Hoeveel preken geluisterd? Je was overal bij, met je deftige zwarte kop. En maar spinnen, bij God en gezangen. Ik geloof dat je een christelijke kat was. Niet voor niets heb je een wit priesterboordje onder je kin. Spot noemden we je. Naar die priestervlek.
Nog even en het is zover. Je zult sterven onder de oleanderstruik. Wees niet bang. Kijk naar de roze uitlopers boven je, de blauwe lucht. Toe maar, jongen.
Ik kijk naar je. Voel je het? Straks ga ik naar binnen. Want katten willen alleen sterven. Maar eerlijk, is dat zo? Wat wil jij? Ruik je de vroege herfst?
Eenmaal binnen, achter een kom soep, hoor ik het geluid van een stoomtrein. Die typische boemel uit Beekbergen die je soms in onze tuin hoort. Ik doe de deur open en hoor opgewonden mauwgeluiden. De koning der praatkatten. Ik buk bij de struiken, zie je stuiptrekken en huil.
Ik weet het zeker, je riep me. Met het geluid van een stoomtrein. Je wilde niet alleen sterven. Je wilde mij erbij hebben.
Dag lieverd.