Mijn opoefiets
Als puber verruilde ik mijn versnellingenfiets voor een aftandse opoefiets. Door weer en wind fietste ik op dat barrel naar school. Mijn oma was er blij mee. Als ze bij ons was, fietste ze op mijn fiets naar de Wibra (want in het westen had je die niet, volgens haar).
Vandaag, 9 november 2017, is het zeventien jaar geleden dat ik werd aangereden. Nu is dat helemaal niet zo bijzonder, maar dit jaar is het 17/17 (zeventien jaar ervoor, zeventien jaar erna). Merkwaardig, de menselijke geest. Dat zoiets gevierd moet worden. Dat ik een borrel moet drinken. Dat ik vandaag een ode moet schrijven aan mijn opoefiets.
Op die avond was ik nét terug van de fietsenmaker, want ja, oude fietsen krijgen kwalen. Het miezerde. Wat ik me na de klap herinnerde, was het water op de grond.
Een operatie aan mijn knie volgde, met een langdurig verblijf in het ziekenhuis (het leuke van een kniemachine). Van mijn examenklas kreeg ik een draagbare CD-speler (heel hip in die tijd, geen walkman voor cassettebandjes maar eentje voor CD’s). De rest van het schooljaar was het revalideren. Twee van de drie tentamenrondes maakte ik bij m’n moeder aan de keukentafel (die niet zo op de tijd keek).
Om nog even in het 17/17 te blijven: voor het ongeluk liep ik op dr. Martens (die ik tijdens een uur spijbelen in de stad kocht), had dus mijn fiets en was bij de piepjestest van gym één van de snelste (wat wil je ook met veertig kilometer fietsen per dag). Op zaterdag ging ik naar de post. Vossen heette dat, de ‘vroege ochtend sortering’. Daarna mijn wijk ‘zetten’ om later jawel, met mijn stalen ros, de post te bezorgen. Ik heb soms nog heimwee naar de rode PTT-fietstassen, de elastieken aan mijn stuur en mijn postjas/trui (op mijn rokje).
Na 9 november 2000 was niet alleen mijn fietswiel verbogen, maar stond hij ook werkloos in de schuur. Toen ik de rolstoel verruilde voor krukken, ging ik naar de post. Sorteren kon ik ook zittend doen. En wellicht kon ik de aangetekende post uitzoeken. Ondanks mijn ijver werd mijn contract niet verlengd. Op school waren ze aardiger. Docenten brachten tentamens thuis en haalden ze weer op. Mijn docent handvaardigheid belde zelfs het ziekenhuis om uit te zoeken of er geen crea-mogelijkheden waren (ik vergeet nooit zijn grijze hoofd achter de enorme bos bloemen). Op zondag kwam mijn mentor.
De afgelopen zeventien jaar vulden zich met een revalidatietraject in De Hoogstraat, pijnbehandelingen (zenuwblokkades op de O.K.) en veel, veel fysio. Nog steeds train ik twee keer per week om de stabiliteit in mijn knie en bekken te verbeteren. Ik draag een orthese, mijn vriend.
Mijn opoefiets leeft niet meer. Tijdens een schuurbrand ging hij in vlammen op.
Van het geld van mijn eerste boek kocht ik een elektrische fiets (kopen mensen, kopen, mijn tweede boek – wie weet verdien ik weer wat). Omdat ik, ondanks trainen, maximaal een kilometer kan lopen is mijn fiets de uitvinding van de eeuw.
Ik en mijn opoefiets. Wat ben ik nostalgisch vandaag. Sowieso is dit verhaaltje een eerbetoon aan alle fietsen en hun berijders. Mijn schoonmoeder bezorgt kranten, op een ouderwetse Zeeuwse fiets. Kilo’s krantenpapier versleept ze. En die fiets maar fietsen.
Ooit fiets ik aan haar zij. Ik weet het zeker. Met een PZC in mijn hand en elastieken aan het stuur. De polder trekt. De wind waait. En de zee maar ruisen, ruisen – een leven lang.
Foto: mijn oma (rechts) met haar vriendinnen.