Blog

Op reis met wandelende man

Toen ik achttien was, verbleef ik samen met een vriendin een week in Parijs. ’s Nachts deelden we een slaapkamer met Chinezen in een schimmig jeugdhostel (wat een ervaring als je net geslaagd bent voor de middelbare school), overdag waren we zo lang mogelijk op straat. We doorkruisten de stad, bezochten het ene musea na het andere. Ik herinner me de beeldentuin van het Musée Rodin. De beelden overweldigden me. Mijn vriendin flirtte met een tuinjongen bij de rozen. Erachter was De Hellepoort, vol wanhopige figuren. Nu, twintig jaar later, denk ik weleens dat het in die tuin allemaal begon. Dat ik inzag dat schoonheid zich in allerlei gedaanten kan tonen.

In het museum staat de sculptuur ‘L’Homme qui marche’ (de wandelende man). Hoofd en armen ontbreken, waardoor alle aandacht naar de gespierde torso en benen gaat. Onlangs ontmoette ik deze man van Rodin nog een keer. Dichter en schrijver Frans Budé schreef het boekje ‘De tocht’ en wekte het beeld letterlijk tot leven. Wandelende man, zoals hij door Budé wordt genoemd, loopt het atelier uit. Hij bezoekt musea, loopt door velden en akkers en noemt zichzelf ‘verwarde reiziger’. Budé laat hem wandelen, kraaien tellen, appels rapen, met bomen praten. Hij mist ‘hurkende vrouw’, een beeld dat Rodin wilde maken voor De Hellepoort. ‘En weer ziet hij zijn lief in het beeldhouwersatelier, intens droevig aan het huilen achter de stoffige ruiten, kijkend naar hem op.’ Mensen staren hem soms wezenloos aan of lachen om hem, de man zonder hoofd. Toch blijft wandelende man verlangen naar een verbintenis, al weet hij niet met wie. Hij doet verschillende steden aan, komt uiteindelijk bij de zee en vaart naar Rotterdam (leuk detail: Rotterdam heeft inderdaad één van de twaalf afgietsels gekocht). Bij aankomst wordt hij op een sokkel gehesen. ‘Hij kijkt nog even uit over de Westersingel, verstrakt dan zoals zijn schepper dat wilde. Voortaan is hij alleen – en toch weer niet. Omringd is hij door ieders spoor.’

Budé is niet de enige schrijver die een verrassend perspectief gebruikt. Ik denk aan Jan van Mersbergen die in ‘De ruiter’ voor een oud, afgeleefd paard koos. Woorden zeggen het beest niet zo veel, aanraking des te meer. Jan Willem Otten schreef ‘Specht en zoon’ vanuit een schilderij.

Het boekje van Frans Budé heeft me diep geroerd. Misschien komt het ook door de coronatijd en het van kunst-verstoken-zijn. ‘Wandelende man loopt, zo voelt het, in de tijd van anderen,’ schrijft Budé. Jazeker, maar je kunt het ook omdraaien. Ik mocht met wandelende man mee en die reis had langer mogen duren. In de epiloog krijgt ‘hurkende vrouw’ het woord. ‘Neem mijn gedachten mee, smeekte ik jou, verleg de schaduwen op aarde, werk aan een horizon voor ons twee.’ En zo zijn we weer terug bij de rozen, de tuinjongen en de Hellepoort. Schoonheid zit ‘m in alles – je moet het alleen willen zien.

Deze boekencolumn verscheen onlangs in De Nieuwe Koers, www.dnk.nl. Foto: Jannes Linders.