Blog

‘Vertel me hoe ik verder moet, vroeg ik aan de nacht met de geur van gras.’

 

De vraag naar het waarom van het lijden ervaart ze als haar eigen vraag. Machteld Siegmann weet er geen antwoord op, maar ze denkt dat er genade verborgen is in de leegte en het gemis. ‘Zelf vind ik dat het christelijk geloof het meest recht doet aan hoe ik het mens-zijn ervaar, namelijk als iets ongerijmds, een geheim.’

 

Met De kaalvreter won je niet alleen De Bronzen Uil 2020 maar ook de CLO-Byblos Literatuurprijs. Was je erg verrast door deze prijzen?

Dat ik zowel de jury- als de publieksprijs van De Bronzen Uil had gewonnen, had ik helemaal niet verwacht. Ik stond perplex op dat podium in Gent. Het winnen van de CLO-Byblosprijs, een maand later, was een fijne extra bevestiging. Het grappige is dat het Willemsfonds, een van de twee initiatiefnemers van de prijs (de andere is het Algemeen Nederlands Verbond), een antiklerikale, Vlaamse beweging is, waar men van oudsher weinig op heeft met religie.

Je boek gaat over een boerenfamilie. Wat heb jij met polders en de boerengemeenschap?

Ik ben opgegroeid in de Krimpenerwaard, waar ik ook een deel van De kaalvreter laat afspelen. Wij hadden om principiële redenen geen televisie, dus als kind was ik veel buiten. In de winter trokken wij de polder in op onze doorlopers, en ‘s zomers fietsten we naar een boer in Ouderkerk om melk te halen. Onze vakanties brachten we door bij boeren in het Zwarte Woud, waar mijn ouders aanklopten om in hun beste Duits te vragen of we een tijdje met de vouwwagen op hun land mochten staan. Dat betekende: geen wc, maar een zelfgegraven gat tussen de bomen, en je haar wassen met het ongelooflijk koude bronwater van de drinkbakken voor het vee. In de jaren ‘70 en ‘80 was het voor meer conservatieve ouders zoals de mijne nog tamelijk gemakkelijk hun kinderen een beschermd, traditioneel leven te bieden, weg van alle wereldse fratsen. Ik ben daar niet negatief over. Het vele buiten zijn, de padvinderachtige vakanties en de bezoekjes aan die kleine, warme stal hebben een onuitwisbare indruk op mij achtergelaten.

Leie, de joodse boerenvrouw uit De kaalvreter, zullen veel lezers niet meer vergeten. Hoe kwam je op Leie en haar karakter?

Gaandeweg. Ik wilde een roman schrijven over een gezin waarin de onderlinge verhoudingen zwaar onder druk komen te staan door iets ingrijpends, in dit geval de confrontatie met een jeugdtrauma bij Leie, de moeder. Inspiratiebron was Een gegeven leven van journalist Anneloes Pen, waarin het waargebeurde verhaal wordt naverteld van een Joodse baby die onderduikt bij een Zaans gezin. Als haar ouders, die ternauwernood de oorlog hebben overleefd, haar komen ophalen herkent ze hen niet meer. In Nederland zijn er na de oorlog meerdere van dergelijke schrijnende situaties geweest; onderduikkinderen die na afloop van de oorlog weigeren met hun biologische ouders mee te gaan, soms ook aangemoedigd door hun pleegouders of de Nederlandse overheid. Het nog jonge kind, zich niet bewust van wat er speelde, had zich helemaal gehecht aan de pleegouders en wees de biologische ouders af. Dit is wat ik Leie laat overkomen: ook zij wees haar moeder af, met tragische gevolgen. Wanneer later tot haar doordringt wat ze heeft gedaan, leidt dit tot een grote crisis. Kan ze schuldig gerekend worden? En zo niet, wie dan wel?

Je schrijft het verhaal vanuit vier mensen. Moeder Leie zit psychisch in de knoop, vader Dirk is gefrustreerd omdat zijn vrouw emotioneel maar ook lichamelijk niet meer binnen zijn bereik is, zoon Anton zoekt als puber zijn weg, zoon Meeus is bezorgd en fijngevoelig. Welk personage schreef zichzelf het gemakkelijkst? En met wie had je de meeste klik?

Alle vier bezitten aspecten van mijzelf, dat kan niet anders, ik heb ze tenslotte zelf allemaal bedacht. Al herken ik mijzelf denk ik het meest in Leie en Meeus. Net als Meeus heb ik een gevoeligheid voor geluid, en ik herken me ook in zijn behoefte alles te fiksen. En in Leie herken ik me dan weer vanwege haar gevoelens van onmacht, want hoewel ik het in zo’n heftige mate als Leie niet heb meegemaakt, weet ik wel wat depressie is. 

Wat naar wat je zegt over depressie. Helpt schrijven jou om aan de goede kant van de ‘lijn’ te blijven?

Depressie voelt voor mij niet zozeer als een lijn maar als een zinkgat waar ik plotseling induik. En ja, het helpt me dan wel om te schrijven, maar dan vooral over mijn gedachtes, over wat er in mij omgaat. Werken aan mijn roman is dan niet gemakkelijk en al helemaal niet bevredigend, want met de verbeelding en creativiteit is het in zo’n fase slecht gesteld.

Er zijn meer romans over depressie en geestelijke crisissen geschreven. Vaak vanuit een ik-figuur (denk aan Myrthe van der Meer met PAAZ). Jij koos voor een meerstemmige roman en betrekt een heel gezin bij een depressie. Vanwaar deze keuze?

Ik vind het gezin een van de meest interessante samenlevingsvormen die er zijn. Elk gezin heeft een eigen kleur, een eigen dynamiek, eigen geheimen en eigen ongeschreven regels. Ik zie het als een soort levend organisme, dat altijd in beweging is, want iedereen verandert en heeft zich daarom steeds weer opnieuw tot de ander te verhouden. Het heeft dan ook heel veel impact op een gezin wanneer een van hen in een crisis belandt. Tegelijkertijd zie ik een crisis niet alleen als negatief. Het kan iemand vormen, iemand verder brengen. Maar gezinsleden zien dat vaak anders, die willen dat diegene zo snel mogelijk weer de oude wordt. Dit zie je ook bij Dirk, Anton en Meeus, die op verschillende manieren proberen de oude Leie terug te krijgen. Pas wanneer ze accepteren dat dat niet kan, kunnen ze samen verder.

Op de CLO Literatuurdag in maart krijg je van kunstenaar Tijs Huisman een beeldje. Hij is voorzitter van Korf, een reformatorische kunstenaarsvereniging. Hoe is jouw relatie met de reformatorische wereld?

Ik begreep dat hij zich bij het maken ervan laat inspireren door mijn boek, klopt dat? Als dat zo is: wat is er mooier dan zo’n persoonlijk beeld te krijgen? Ik heb werk van Huisman gezien en ben enthousiast over het narratieve erin. Wat je vraag betreft: mijn opvoeding was reformatorisch, en mijn vader is net als Tijs beeldend kunstenaar, hoewel hij de laatste jaren niet meer schildert vanwege een hersenbloeding. Als kind was ik me bewust van de reserves die men in deze kring heeft tegenover kunst en het kunstenaarschap. Misschien is dat wel een beetje mijn grootste bezwaar naar de reformatorische zuil toe: het wantrouwen en soms ook de veroordeling jegens dat wat afwijkt en schuurt.

Franka Treur en Marieke Lucas Rijneveld schreven ook over een boerenlandschap en lieten daar een geloofscrisis afspelen. Jouw boek vind ik veelomvattender, misschien zelfs wel uitdagender door de thema’s. Het gaat over weten en niet-weten, over de vraag van schuld, over verdringing. Hoe ben je aan deze wijze, doordachte schrijftoon gekomen?

Dank voor het compliment maar ik zie mezelf niet per se als wijs. Als je me vraagt hoe ik aan mijn schrijftoon gekomen ben, dan kan ik twee dingen bedenken. Ten eerste: ik heb heel veel geschreven en uitgeprobeerd. Zo heb ik heel veel in mijn la liggen wat waarschijnlijk nooit uitgegeven zal worden, maar toch betekenisvol is omdat het me geholpen heeft mijn toon te vinden, wat dat dan ook moge betekenen. Want elk nieuw boek, elk personage en elke setting vraagt om een verbuiging van die toon in een of andere richting, daar ben je nooit klaar mee en dat is maar goed ook, anders zou het behoorlijk saai worden, zowel voor mijzelf als voor de lezer. En het tweede is: veel goede literatuur lezen. Ik heb zelf veel opgestoken van Amerikaanse schrijvers als John Steinbeck, Graham Greene en William Faulkner, zowel van hun stijl als van de manier waarop ze de menselijke conditie beschrijven.

Wat vind je de mooiste of de meest urgente zin uit je boek?

Ik heb geen voorkeur voor een bepaalde zin, maar wel voor een moment, als Leie zich realiseert dat het wachten voorbij is. ‘Vannacht dacht ik na over deze dingen. Een zachte bries streelde mijn gezicht en de nacht had de geur van gras. Vertel me hoe ik verder moet, vroeg ik aan de nacht met de geur van gras. Ik deed mijn handen voor mijn gezicht en vanbinnen schoof een gordijn opzij. Er schoof een gordijn opzij en alles in mij begon te branden, toortsen van vlammen schoten heen en weer en zetten de hele boel in een helder licht en er was niets wat verborgen bleef. En ik keek en keek en dacht: hoe kan dit bestaan? Want alles werd verlicht in gelijke mate, de goede en de slechte dingen. En ik zei: Ik hou van u. Ik hou van u en dit ben ik en zo is het. Want al begreep ik het niet, ik wist dat hij gekomen was en dat het niet anders kon zijn dan zo.’

Je schrijft ergens: ‘Zou je God herkennen als hij langskwam? Of zou je je ook van hem afwenden omdat het niet om aan te zien is: een oude van dagen, afgesneden van het land der levenden, iemand met een last die te zwaar is?’ Hoe denk je zelf eigenlijk over God?

Het beeld slaat op Jezus, het citaat is een vrije weergave van een profetie over hem in Jesaja 53. De vraag naar het waarom van het lijden, verbonden aan het geloof – waarom staat God dit toe? – is de vraag van mijn personages, en ook die van mijzelf. Het is een vraag waar ik geen antwoord op weet. Wat ik wel geloof, is dat er een mysterie in lijden zit, en dat er genade verborgen is in de leegte en het gemis. Dat zegt ook de Amerikaanse dichter Christian Wiman in Mijn heldere afgrond, een boek dat mij heeft geïnspireerd bij het schrijven. Zelf vind ik dat het christelijk geloof het meest recht doet aan hoe ik het mens-zijn ervaar, namelijk als iets ongerijmds, een geheim. Tegelijkertijd ben ik me bewust van de absurditeit iemand te aanbidden die lijdt omwille van al het lijden, iemand van wie gezegd wordt dat het opperste moment van lijden zijn moment van triomf was, zoals Paulus zegt in Kolossenzen 2. Ik denk dat dit mysterie mij altijd bezig zal houden: de vuiligheid, het ongehoorde en schandelijke ervan, en tegelijkertijd de deur die daar wordt opengezet.

Het raakt me wat je zegt. Waarnaar zou de deur opengezet worden, denk je?

Iets dat veel te groot is om er woorden aan te wagen, want het hangt samen met: God te zien, hoe hij is.

God houdt van zijn volk (dat is het idee), maar stuurt er wel kaalvreters op af. Kan ik dat zo zeggen?

Zelf tast ik hier ook in het duister. Al denk ik niet dat God in strijd is met zichzelf, en ‘dus’ meer in lijn is met Joel 1:4, het motto van mijn roman. Daar straft Hij zijn volk, zodat ze spijt krijgen van hun ongeloof en naar Hem terugkeren. Tegelijkertijd is het de ervaring van veel gelovigen – waaronder  Job – dat veel van ons lijden zinloos lijkt. In dat geval is een ‘en’ meer op zijn plaats: we begrijpen niet waarom God het toestaat, maar geloven desondanks dat Hij van ons houdt en op de een of andere manier alles in orde maakt.

Kun je al iets vertellen over een volgend boek?

Ja, mijn nieuwe roman Wachter op de morgen verschijnt binnenkort bij Ambo Anthos. Hierin vertelt een oudere man zijn levensverhaal aan een wildvreemde. De roman is heel anders van opzet dan De kaalvreter, maar bepaalde thema’s zoals wachten en geduld, schuld en de kracht van herinneringen komen er wel in terug.

Haar nieuwste roman is inmiddels gedrukt en overal verkrijgbaar. Dit interview verscheen in het blad Onder Woorden van CLO, het Christelijk Literair Overleg. www.christelijkliterairoverleg.nl

Foto: Judith Jockel