Op weg naar de huiskamer blijf ik aarzelend in de recreatieruimte staan
“Op weg naar de huiskamer blijf ik aarzelend in de recreatieruimte staan: een soort veemarkthal met een tafeltennistafel, een verdwaalde koelkast, een biljart en een kleine tafel naast een kast die van onder tot boven is volgestouwd met puzzels, schots en scheef door elkaar. Dan komt er iemand aan de andere kant de recreatieruimte binnen en ik loop snel door naar de huiskamer. Als ik weer op mijn plek aan het uiteinde van de eettafel zit, gaat een oudere man met warrig grijs haar en een kapotte bril twee stoelen verderop zitten. Hij staart voor zich uit, mompelt wat en grinnikt dan. Ik staar voor me uit, hengel het theezakje door mijn thee en zou willen dat mijn hart ermee ophield.”